De Geschillenkamer (GK) is het administratief geschillenorgaan van de GBA (artikel 32 WOG) en heeft tot taak handhavend op te treden in zaken die aan haar worden voorgelegd, op grond van een klacht van een burger en naar aanleiding van een inspectie op eigen initiatief van de GBA.
De Geschillenkamer in vogelvlucht
Ook behandelt de Geschillenkamer zaken die aan de GBA worden voorgelegd door autoriteiten in de EU-lidstaten in het kader van het één-loketmechanisme uit de AVG en waarbij de GBA leidende autoriteit of betrokken autoriteit is. De Geschillenkamer heeft hiertoe een instrumentarium ter beschikking van corrigerende maatregelen en administratieve boetes. De procedure voor de Geschillenkamer vindt plaats met in achtneming van procesrechtelijke beginselen.
De Geschillenkamer bestaat naast de voorzitter uit zes externe leden die op basis van hun bijzondere expertise door de Kamer zijn benoemd.
De Geschillenkamer heeft een unieke structuur die niet bestaat bij de markttoezichthouders in België en evenmin bij de andere privacy-toezichthouders in de EU. Deze structuur is hybride van karakter. De Geschillenkamer is een toezichtsorgaan, maar de procedure is quasi-gerechtelijk, onder meer met besluitvorming na uitwisseling van conclusies tussen partijen, en vaak ook na een hoorzitting.
Deze structuur heeft zijn waarde bewezen, vooral door beslissingen die de Geschillenkamer inmiddels heeft genomen en die beschikbaar zijn op de website van de GBA. De procedure maakt het mogelijk onpartijdig te besluiten en rechtswaarborgen in acht te nemen.
Taalbeleid van de Geschillenkamer
Als administratieve overheid wordt de procedure van de Geschillenkamer bepaald door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat de wet van 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken niet van toepassing is, aangezien de Geschillenkamer geen officiële rechtbank is.
Artikel 57 van de Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit (WOG) voorziet dat de GBA de taal waarin de procedure gevoerd wordt, hanteert naar gelang van de behoeften die eigen zijn aan de zaak. Vanwege de toepasselijkheid van deze op de GBA toegesneden specifieke bepaling, heeft de Geschillenkamer sinds haar oprichting steeds aangenomen dat zij evenmin onderhevig was aan de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (hierna, de ‘taalwetten’).
De Geschillenkamer buigt zich regelmatig over zaken waarin klager en verweerder in verschillende taalgebieden gevestigd zijn. Omdat de WOG echter een algemene regel weergeeft m.b.t. het taalgebruik, en gelet op het groeiend aantal ‘meertalige’ dossiers, besloot de Geschillenkamer om een eigen nota te ontwikkelen, die zij sinds januari 2021 hanteert (hierna, ‘Nota talenbeleid’).
Laagdrempelig klachtenprocedure
Conform de bedoeling van de Europese en de nationale wetgever dient een klachtenprocedure laagdrempelig te zijn. Om een mogelijke taalbelemmering voor de klager te vermijden, en er van uitgaande dat de klager de taal van zijn taalgebied machtig is, hanteert de Geschillenkamer dus in beginsel de taal van het taalgebied waar de klager gevestigd is of zijn woonplaats heeft. Ingeval de klager zich in het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad bevindt, wordt de taal gekozen door de klager (de taal waarin de klacht ingediend wordt).
Echter, indien de verweerder een publieke autoriteit is, zal de procedure gevoerd worden in de taal van het taalgebied waar deze gelegen is. Het Belgisch administratief recht bepaalt immers dat de streektaal de officiële taal van een publieke autoriteit is waarin een burger dient te communiceren met deze autoriteit.
Vastlegging van de proceduretaal en mogelijkheden voor de verweerder
De nota talenbeleid voorziet dat de taal van de procedure wordt vastgesteld en bekendgemaakt aan de partijen in het kader van de uitwisselingen aangaande de procedure. Indien een verweerder bezwaar maakt tegen de vastgestelde proceduretaal, kan er in bepaalde omstandigheden worden afgeweken van de uitgangspunt van het taalgebied van de klager. Mogelijke criteria die een rol spelen in de afweging van de Geschillenkamer op basis van een dergelijk gemotiveerd bezwaar zijn:
- de positie van de verweerder (particulier, klein bedrijf of groot bedrijf, overheid);
- de positie van de klager (heeft klager rechtstreeks belang bij de op te leggen maatregel of niet?);
- misbruik van de optie tot bezwaar om de procedure te verzwaren;
- andere specifieke omstandigheden in de zaak.
In haar arrest “NDPK” van 7 juli 2021 heeft het Marktenhof echter het standpunt ingenomen dat de GBA, als autonome overheidsdienst met rechtspersoonlijkheid waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt, onderhevig is aan de artikelen 40 tot 45 van de taalwetten. In principe zijn de partijen dus gerechtigd om zich uit te drukken in de landstaal die zij verkiezen. Het Marktenhof stelt in het bijzonder dat “het onttrekken van de vervolgde partij aan zijn of haar taal, onder meer een schending van de rechten van verdediging kan uitmaken”.
Daarnaast stelt het Marktenhof het uitgangspunt van de taal van de klager in vraag, vermits deze prima facie geen voldoende objectief criterium zou zijn ter bepaling van de taal van het onderzoek en de taal van het ontwerp van beslissing.
Knelpunten
Niettegenstaande het feit dat het standpunt ingenomen door het Marktenhof tegenstrijdig is met het oordeel van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT), die reeds in haar Jaarverslag 2018 concludeerde dat de GBA niet valt onder de toepassing van de taalwetten, kan er volgens de Geschillenkamer evenmin afstand genomen worden van de taaleenheid van de procedure.
Er kan namelijk maar één officiële proceduretaal per dossier zijn. Niet alleen om de goede werking van de Geschillenkamer te verzekeren, maar ook teneinde het beginsel van procedurebesparing te vrijwaren. Vertalingen brengen vaak hoge kosten met zich mee, en ze zorgen bovendien onvermijdelijk voor een langere afhandelingstermijn van dossiers.
Tevens vereisen de taalwetten geenszins dat administratieve overheden zouden instaan voor de vertaling van stukken die partijen onderling uitwisselen tijdens de procedure. Krachtens de redenering van het Marktenhof zullen partijen zich mogelijks moeten verweren tegen middelen die in een andere landstaal zijn neergelegd. Men kan zich terecht afvragen of een dergelijke procedure de eerbiediging van het recht op verdediging —dat van toepassing op zowel verweerders als klagers— noodzakelijkerwijs ten goede zal komen.
Status quo
Bij ontstentenis van bijkomende duiding of een geschiktere oplossing vanwege de wetgever, dan wel het Marktenhof, hanteert de Geschillenkamer doorgaans de taal van de klacht als uitgangspunt voor haar procedure.
Naargelang de omstandigheden van de zaak kan de Geschillenkamer de partijen evenwel laten concluderen in hun eigen taal, indien zij een afdoende gemotiveerde bezwaar tekenen tegen de proceduretaal, zoals aangekondigd in de uitnodiging om verweermiddelen in te dienen.
De door de partijen voorgelegde stukken worden daarentegen uitsluitend op verzoek van de tegenpartij vertaald, mits voorafgaande instemming van de Geschillenkamer.
Het seponeringsbeleid
De Geschillenkamer beslist over het gevolg van een dossier en is bevoegd om een klacht te seponeren (artikel 95, § 1, 4°, van de wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit). De Geschillenkamer maakte haar seponeringscriteria transparant met de publicatie van haar seponeringsbeleid voor het jaar 2021-2022. Daarin stelt de voorzitter van de Geschillenkamer zijn criteria voor de prioritisering van klachten vast in functie van het efficiënt optreden van de Geschillenkamer. De seponeringen zijn een noodzakelijk beheersinstrument gezien de grote hoeveelheid klachten die de Geschillenkamer ontvangt. Eens de klachten geseponeerd zijn, kunnen deze helpen te bepalen welke onderzoeken uit eigen beweging de Inspectiedienst zal uitvoeren of om in het strategisch plan of beheersplan van de GBA te bepalen welke haar prioriteiten zullen zijn.
De rechtspraak van het Marktenhof
Tegen de beslissingen van de Geschillenkamer van de GBA kan overeenkomstig artikel 108, §2 van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit (WOG) beroep worden ingesteld bij het Hof van Beroep te Brussel, sectie Marktenhof. De GBA publiceert omwille van transparantie alle door het Marktenhof gewezen arresten op haar website.
In 2021 werden 10 nieuwe beroepen ingesteld tegen beslissingen van de Geschillenkamer. Tevens deed het Marktenhof in 2021 uitspraak in 15 beroepsprocedures, waarbij 12 eindarresten en 3 tussenarresten werden gewezen en waarbij 9 beslissingen – geheel dan wel gedeeltelijk – werden vernietigd.
Het Marktenhof stelt in zijn rechtspraak hoge procedurele eisen aan het functioneren van de Geschillenkamer. In het merendeel van de gevallen werden ook in 2021 vernietigingsarresten gewezen op basis van procedurele gronden. Dit was onder meer het geval in de zaak Google t. GBA (2020/AR/1111). Verder geeft het Hof actief invulling aan procedurele lacunes in de organieke wet (WOG), hetgeen de werking van de Geschillenkamer in sommige gevallen complexer maakt. In dit verband kan in het bijzonder worden verwezen naar de arresten X. t. GBA (2020/AR/1159) en NV N.D.P.K. t. GBA (2021/AR/320). In voormelde arresten legt het Marktenhof bijkomende procedurele vereisten op aan de GBA betreffende de vatting van de Geschillenkamer alsook het taalgebruik tijdens de procedure.
In sommige gevallen stelde het Marktenhof evenwel een eigen inhoudelijke beoordeling in de plaats van deze van de Geschillenkamer. Een illustratie hiervan is het arrest van het Marktenhof van 1 december 2021 in de zaak FOD Financiën t. GBA (2021/AR/1044), waarbij het Hof de naleving van de informatieplicht ex artikelen 12.3 en 12.4 AVG door eerstgenoemde (her)evalueerde. In ditzelfde arrest oordeelde het Hof tevens dat de Geschillenkamer overeenkomstig het zorgvuldigheidsbeginsel voor elke ingediende klacht dient na te gaan welke de werkelijke beweegreden is van de klager en of er geen sprake is van rechtsmisbruik van de klachtenprocedure onder de AVG in hoofde van deze laatste. De GBA stelde in 2021 een voorziening in cassatie in tegen voormeld arrest.
Andere beslissingen van de Geschillenkamer werden in 2021 dan weer integraal gehandhaafd door het Marktenhof. Dit was onder meer het geval voor beslissing ten gronde 04/2021 van 27 januari 2021. Voormelde beslissing had betrekking op de verwerking van persoonsgegevens door het bedrijf Nationale Dienst voor de Promotie van Kinderartikelen (Family Service) in het kader van de algemeen bekende “roze dozen” - geschenkdozen met promotieartikelen - die worden aangeboden aan jonge moeders en waarbij, via een invulkaart, persoonsgegevens van de betrokkene worden verzameld (m.o.o. onder meer doorgifte aan commerciële partners). De Geschillenkamer legde op basis van artikel 83 AVG een administratieve geldboete van 50.000 euro op aan de verwerkingsverantwoordelijke alsook een bevel tot het in overeenstemming brengen van de verwerking. Voormelde sanctie en corrigerende maatregel werden opgelegd wegens het gebrek aan transparante informatieverstrekking omtrent de litigieuze verwerking en betreffende de doorgifte van persoonsgegevens aan commerciële partners (art. 5.1 a) en 13 AVG), de disproportioneel lange bewaartermijn van de verzamelde persoonsgegevens (art. 5.1 c) j° 25 AVG) en het gebrek aan vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige toestemming en bijgevolg rechtmatigheid van de verwerking (art. 6.1 a) AVG). Bij arrest van 7 juli 2021 verklaarde het Marktenhof het ingestelde beroep ontvankelijk doch ongegrond en bevestigde het de beslissing van de Geschillenkamer.
De GBA stelde tegen één van de in 2021 door het Marktenhof gevelde vernietigingsarresten een voorziening in cassatie in.
In 2021 deed het Hof van Cassatie tevens uitspraak in het kader van een door de GBA eerder ingestelde voorziening. Op 7 oktober 2021 verbrak het Hof meer bepaald het arrest van het Marktenhof waarbij beslissing 06/2019 van de Geschillenkamer werd vernietigd. Voormelde zaak had betrekking op een klacht ingediend door een persoon tegen een onderneming aangezien deze laatste klanten verplichtte hun elektronische identiteitskaart te laten inlezen teneinde een klantenkaart te kunnen verkrijgen en van kortingen te kunnen genieten. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de stelling van het Marktenhof volgens dewelke “er door de klaagster in casu geen e-IDkaart werd aangeboden, er dus geen enkele verwerking van haar gegevens is gebeurd en de eisers derhalve geen daadwerkelijke inbreuk in verband persoonsgegevens [aantoont]” het vernietigingsarrest niet afdoende naar recht kon verantwoorden. Het Hof van Cassatie bevestigde hiermee dat niet vereist is dat de persoonsgegevens van een klager daadwerkelijk verwerkt zijn opdat de GBA naar aanleiding van een klacht corrigerende maatregelen of een administratieve geldboete kan opleggen, na de vaststelling dat een praktijk bestaat die aanleiding geeft tot een inbreuk op het beginsel van minimale gegevensverwerking (cf. arrest randnr. 6, p. 6).
In het kader van één van de ingestelde beroepen richtte het Marktenhof, op verzoek van de GBA, in 2021 alvorens recht te doen enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de interpretatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Marktenhof deed zulks meer bepaald in de zaak Proximus N.V. t. GBA (2020/AR/1160), die betrekking heeft op de doorgifte van de persoonsgegevens van abonnees van bepaalde operatoren aan andere aanbieders van telefoongidsen en telefooninlichtingendiensten. Het Hof richtte in dit verband vier prejudiciële aan het Hof van Justitie met betrekking tot de uitlegging van de artikelen 5.2, 17 en 24 AVG en artikel 12.2 van de e-Privacyrichtlijn 2002/58/EG (cf. arrest p. 23-24). Voormelde zaak is momenteel nog hangende voor het Hof van Justitie onder het nummer C-129/21.
In andere gevallen ging het Marktenhof niet in op het verzoek van de GBA tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Dit was onder meer het geval in de zaak Y. t. GBA (2021/AR/576), in het kader waarvan het Marktenhof in zijn arrest van 6 oktober 2021 - zonder voorafgaandelijke consultatie van het Hof van Justitie - concludeerde dat een gesubsidieerde private onderwijsinstelling als “overheid(sinstantie)” dient te worden beschouwd in de zin van artikel 83.7 AVG j° artikel 221 wet 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en bijgevolg geen administratieve geldboetes kan opgelegd krijgen.
Het één-loketmechanisme (one-stop-shop)
In dossiers die gepaard gaan met grensoverschrijdende gegevensverwerkingen werkt de Geschillenkamer samen met de andere Europese gegevensbeschermingsautoriteiten, zoals geregeld in het "one-stop-shop"-systeem. Er is sprake van grensoverschrijdende verwerkingen wanneer een verwerkingsverantwoordelijke (of verwerker) met vestigingen in verschillende lidstaten van de EU gegevens verwerkt van personen die in verschillende lidstaten wonen, of wanneer de verwerkingsverantwoordelijke slechts in één lidstaat gevestigd is, maar de verwerking in kwestie waarschijnlijk gevolgen heeft voor personen die in verschillende lidstaten wonen.
Het systeem maakt het mogelijk dat iedere burger in zijn taal een klacht kan indienen bij de gegevensbeschermingsautoriteit van zijn land, en dat die autoriteit in de loop van de procedure zijn contactpunt blijft. Dit mechanisme zorgt er ook voor dat iedere verwerkingsverantwoordelijke één gegevensbeschermingsautoriteit als gesprekspartner heeft, met het oog op een doeltreffend toezicht op de naleving van de AVG.
Op basis van de in de AVG gedefinieerde criteria zal in elke zaak die onder het "one-stop-shop"-systeem valt, een Europese autoriteit als "leidende autoriteit" worden aangewezen om een klacht te onderzoeken en een beslissing te nemen. De autoriteit waarbij de klacht is ingediend en de andere belanghebbende autoriteiten behouden een recht van controle, en kunnen bezwaren tegen of opmerkingen maken over het ontwerp van beslissing van de leidende autoriteit, dat hun zal worden voorgelegd. Als de autoriteiten niet tot overeenstemming komen, wordt de discussie voorgelegd aan het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), dat een beslissing over de omstreden punten zal nemen.
De Geschillenkamer heeft in het kader van dit samenwerkingssysteem verschillende beslissingen genomen op basis van klachten die haar door haar Europese tegenhangers zijn doorgegeven. De meeste van de activiteiten in het kader van de volgende beslissingen hebben in de loop van 2021 plaatsgevonden, maar hebben geleid tot beslissingen die in 2022 zijn voltooid en uitgesproken. De Geschillenkamer heeft onder andere de volgende beslissingen genomen:
- beslissing 21/2022 betreffende het Transparency and Consent Framework van IAB Europe (over reclame op basis van surfgedrag), een proces waaraan 21 andere Europese gegevensbeschermingsautoriteiten hebben deelgenomen, gezien de gevolgen van de betrokken verwerkingen voor de burgers in hun respectieve lidstaten.
- beslissing 11/2022 (over cookies) in het kader waarvan een gemeenschappelijk standpunt werd bereikt, nadat een betrokken autoriteit bezwaren had ingediend.
- beslissing 13/2022 (over online politieke profilering) die ook is genomen na overleg op grond van het Europese samenwerkingsmechanisme.
De Geschillenkamer heeft ook klachten doorgegeven die bij de GBA zijn ingediend, maar waarvoor een andere beschermingsautoriteit bevoegd is, op basis van de in de AVG vastgelegde criteria.
Verwezenlijkingen in cijfers
De Geschillenkamer publiceerde 143 beslissingen in 2021. Onderstaande grafiek geeft duiding bij de lange duur van een procedure en de achterstand dat die met zich meebrengt. Ze geeft het aantal beslissingen per jaar weer met inzicht in het startjaar van de dossiers aan de basis van de beslissingen.
In 140 gevallen kwam de beslissing tot stand op basis van een klacht, 2 maal als gevolg van een controledossier op eigen initiatief en 1 maal als gevolg van een beroep tegen een voorlopige maatregel opgelegd door de Inspectiedienst (de Geschillenkamer is de bij wet aangeduide beroepsinstantie tegen door de Inspectiedienst opgelegde voorlopige maatregelen).
In totaal werd 301 000 € aan boetes opgelegd. Er is 10 keer een Beroep aangetekend bij het Marktenhof tegen een beslissing van de Geschillenkamer.
Evolutie aantal beslissingen van de Geschillenkamer
Jaar |
Aantal beslissingen |
2018 |
13 |
2019 |
40 |
2020 |
83 |
2021 |
143 |
Indeling per startjaar dossier
Jaar |
Startjaar dossiers : 2018 |
Startjaar dossiers : 2019 |
Startjaar dossiers : 2020 |
Startjaardossiers : 2021 |
Beslissingen 2018 |
13 |
0 |
0 |
0 |
Beslissingen 2019 |
14 |
26 |
0 |
0 |
Beslissingen 2020 |
11 |
40 |
32 |
0 |
Beslissingen 2021 |
5 |
33 |
62 |
43 |
Naast de eigen beslissingen werkt de Geschillenkamer ook mee aan beslissingen van andere Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. Zo werkte de Geschillenkamer in 2021 ook mee aan 27 informatiedossiers en 1186 klachten op internationaal niveau.