6. Belangrijkste internationale activiteiten van de Privacycommissie

6.1 Werkzaamheden van de Groep artikel 29

1. Voorbereiding van de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

De AVG - goedgekeurd op 4 mei 2016 - trad in werking op 24 mei 2016 en wordt van toepassing vanaf 25 mei 2018. In haar jaarlijks werkprogramma 2016-2018, werkt de Groep artikel 29 meerdere pijlers uit ter voorbereiding van deze implementatie.

Een eerste pijler is het begeleiden van de verwerkingsverantwoordelijken en de verwerkers in de manier waarop bepaalde begrippen en verplichtingen moeten worden begrepen en in de praktijk moeten worden uitgevoerd. Het vaststellen van de leidende toezichthoudende autoriteit, de functionaris voor gegevensbescherming (Data Protection Officer - DPO - WP 243) en het recht op overdraagbaarheid (WP 242) maakten in december 2016 aldus het voorwerp uit van gedetailleerde richtsnoeren. Deze richtsnoeren werden onderworpen aan een openbare raadpleging wat voor elk document een groot aantal commentaren opleverde. Deze zullen in de loop van de eerste helft van 2017 geïntegreerd worden in een geamendeerde versie van deze richtsnoeren. De verplichting om in bepaalde gevallen een gegevensbeschermingseffectenbeoordeling te verrichten (artikel 35 van de AVG) evenals het door de AVG ingevoerd certificeringsmechanisme, maken ook het voorwerp uit van de werkzaamheden en zullen ook in de loop van 2017 gepubliceerd worden.

Deze thema's werden overigens besproken tijdens een uitwisseling van visies, ervaringen en goede praktijken die in het kader van een FAB LAB (lees: Fabrication Laboratory) werd georganiseerd en vertegenwoordigers van de gegevensbeschermingsautoriteiten en verschillende "stakeholders" samenbracht die bij deze verschillende thema's betrokken zijn (Europese beroepsverenigingen, ondernemingen, vertegenwoordigers van de burgermaatschappij). Een synthese van deze besprekingen is te vinden op de website van de Groep artikel 29.

Een tweede pijler bestond uit de voorbereiding voor de gegevensbeschermingsautoriteiten van een versterkte samenwerking, in het bijzonder binnen het Europees Comité voor gegevensbescherming (ECGB of European Data Protection Board/EDPB). Er waren in dit kader diverse werkzaamheden: voorbereiden van het huishoudelijk reglement van het toekomstig ECGB, definiëren van de technische specificaties van de informaticastructuur die de activiteiten van de Board zal ondersteunen, inzonderheid de samenwerking in het kader van de one-stop-shop (het één-loketprincipe) maar niet enkel - meestal binnen strikte termijnen - toezichthoudende autoriteiten. De toezichthoudende autoriteiten bespraken ook de wederzijdse bijstand, gezamenlijke werkzaamheden en administratieve boetes. Deze werkzaamheden die verband houden met de toekomstige werking van de toezichthoudende autoriteiten van het ECGB, worden verdergezet in 2017.

2. Van Safe Harbor (Veilige Haven) tot Privacy Shield (Privacyschild voor de gegevensbescherming)

Na de publicatie op 29 februari 2016 door de Europese Commissie van haar ontwerp inzake het adequaatheidsbesluit, het Privacyschild en de bijlagen ervan, bracht de Groep artikel 29 een advies uit over het systeem dat na het arrest "Schrems" - uitgesproken op 6 oktober 2015 door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap - het Safe Harbor-mechanisme moet vervangen.

De Groep artikel 29 voerde haar onderzoek in het licht van het toepasselijk, juridisch kader inzake gegevensbescherming (Richtlijn 95/46/EG), alsook van de grondrechten inzake privacy en gegevensbescherming, gewaarborgd door zowel het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens (artikel 8) als het Handvest van de Grondrechten van de Unie (artikels 7 en 8).

Met dit onderzoek wilde de Groep artikel 29 er zich van verzekeren dat de doorgiftes van persoonsgegevens die zullen worden verricht binnen het kader van het Privacyschild "essentieel gelijkwaardig" zijn aan de Europese vereisten.

De Groep artikel 29 benadrukt dat het Privacyschild significante verbeteringen doorvoert in vergelijking met de Safe Harbor beslissing van 2001, en deze hebben met name betrekking op:

  • invoeging van sleuteldefinitie;
  • ingezette mechanismen die instaan voor de controle op de naleving van de beginsels als gewaarborgd door het Privacyschild en met name de interne en externe nalevingsgerichte controles.

De Groep artikel 29 vestigt niettemin de aandacht op het feit dat er nog grote bekommernissen blijven bestaan over het commercieel luik van het Privacyschild en de toegang door de autoriteiten tot de gegevens die werden doorgegeven in het kader van het Privacyschild-Akkoord.

In een voorafgaande opmerking, betreurt de Groep artikel 29 dat het Privacyschild bestaat uit een brede waaier aan documenten. Bijgevolg zijn de beginselen en waarborgen die het Privacyschild biedt, zowel te vinden in het adequaatheidsbesluit en zijn bijlagen, waardoor de analyse complex is en dus een algemeen gebrek aan klaarheid veroorzaakt.

De Groep artikel 29 herinnert er nog aan dat de waarborgen van het Privacyschild en deze vastgesteld in het bestaande Europees kader (Richtlijn 95/46/EG) coherent moeten zijn, of het nu gaat om het toepassingsgebied dan wel over de gebruikte terminologie. In dat verband stelt de Groep artikel 29 voor om een herzieningsclausule in te voegen zodat het Privacyschild rekening houdt met het hoge beschermingsniveau dat de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zal bieden wanneer deze in werking treedt.

Wat nu het commerciële luik betreft, acht de Groep artikel 29 dat de basisbeginselen inzake gegevensbescherming zoals omschreven in de Europese regelgeving geen equivalent hebben in het adequaatheidsbesluit en de bijlagen of dat ze inadequaat werden vervangen door alternatieve begrippen. Vooral de toepassingsmodaliteiten van het doelbindingsbeginsel van de gegevensverwerking blijven onduidelijk. Het beginsel van beperkte bewaartermijn van gegevens staat niet uitdrukkelijk vermeld en kan niet precies uit de onderzochte documenten worden afgeleid. Daarenboven is er geen bepaling die gewijd is aan de bescherming die moet worden geboden wanneer er individuele geautomatiseerde beslissingen worden genomen die uitsluitend gebaseerd zijn op een automatische gegevensverwerking.

Aangezien het Privacyschild ook zal dienen als kader voor gegevensdoorgiftes buiten de Verenigde Staten, dringt de Groep artikel 29 erop aan dat de doorgiftes naar derde landen een identiek beschermingsniveau waarborgen voor alle aspecten van het schild (ook inzake de nationale veiligheid) en er niet toe zullen leiden dat de principes van de Europese gegevensbescherming verzwakt of omzeild worden.

Een opmerking in de marge hiervan: de Groep artikel 29 heeft in 2016 ook een document gepubliceerd, getiteld “Working Document 01/2016 on the justification of interferences with the fundamental rights to privacy and data protection through surveillance measures when transferring personal data” (European Essential Guarantees) (WP 237).

Hoewel de Groep artikel 29 kennis neemt van de nieuwe beroepsmogelijkheden voor het individu om zijn rechten uit te oefenen, merkt zij op dat dit mechanisme ingewikkeld is en dat het risico bestaat dat het in de praktijk moeilijk te gebruiken zal zijn voor de betrokkenen, vooral omdat ze uitsluitend in het Engels kunnen worden uitgeoefend en daarom geen daadwerkelijke waarborg kunnen bieden. De beroepsprocedures moeten dus nader worden omschreven, en vooral zouden de nationale toezichthoudende autoriteiten die het wensen, moeten kunnen dienen als aanspreekpunt voor de Europese burgers en ze zouden de mogelijkheid moeten hebben om het beroep in hun naam uit te oefenen.

Voor wat de toegang van de overheden betreft tot de doorgegeven gegevens in het kader van het Privacyschild, betreurt de Groep artikel 29 dat de Amerikaanse autoriteiten niet voldoende precieze elementen aanbracht om grootschalige en ongelimiteerde monitoring van gegevens van Europese burgers onmogelijk te maken. Ze herinnert eraan dat zij dergelijke grootschalige en ongelimiteerde monitoring altijd heeft veroordeeld, want onaanvaardbaar is in een democratische samenleving. De Groep artikel 29 neemt nota van de tendens om almaar meer gegevens te verzamelen in het kader van terrorismebestrijding.

De Groep artikel 29 juicht overigens de invoering toe van een bemiddelaar (Ombudsperson). Dit nieuwe beroepsmechanisme zou de rechten van de Europese burger ten aanzien van de activiteiten van de Amerikaanse inlichtingendiensten aanzienlijk moeten verbeteren. Toch twijfelt de Groep artikel 29 eraan of deze bemiddelaar voldoende onafhankelijk is en voldoende middelen heeft om zijn rol doeltreffend te kunnen verrichten en of hij op afdoende wijze in beroep kan gaan ingeval er met de Amerikaanse administratie geen akkoord is.

Als besluit stelt de Groep artikel 29 vast in haar advies dat het Privacyschild in vergelijking met Safe Harbor bepaalde verbeteringen heeft aangebracht. Desalniettemin vraagt ze aan de Europese Commissie - die de kadertekst onderhandelt - om tegemoet te komen aan de ernstige bekommernissen die zij heeft geuit en de nodige preciseringen aan te brengen ten einde het ontwerp van adequaatheidsbesluit te verbeteren en om een beschermingsniveau voor de persoonsgegevens te kunnen garanderen dat in wezen equivalent is aan het niveau dat door de Europese Unie is vereist.

Naast het bovenvermeld advies, vaardigde de Groep artikel 29 twee reeksen FAQ uit in verband met het Privacyschild (Business WP 245) en een andere bestemd voor particulieren waarvan de persoonsgegevens werden doorgegeven naar de Verenigde Staten in het kader van het Privacyschild (WP 246)

3. Herziening van de Richtlijn e-privacy 2002/58/EG

Aanvullend op de Richtlijn 95/46/EG, zal ook de Richtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, ook gekend als "Richtlijn e-privacy" of "Richtlijn privacy en elektronische communicatie", grondig herzien worden. Daarom richtte de Groep artikel 29 zich met een advies (WP 240) uit eigen beweging tot de Europese Commissie waarin zij vraagt om rekening te houden met een bepaald aantal belangrijke elementen in het kader van de aangekondigde herziening in 2017. De geïnteresseerde lezer wordt naar dit advies verwezen. Sedertdien heeft de Europese Commissie op 10 januari 2017 daadwerkelijk een voorstel van verordening op tafel gelegd (Proposal for a regulation concerning the respect for private life and the protection of personal data in electronic communications and repealing Directive 2002/58/EC (Regulation on Privacy and Electronic Communications)). De Privacycommissie zal de onderhandelingen over deze tekst van nabij opvolgen omdat ze voor haarzelf belangrijke gevolgen zal hebben.

4. Handhaving

Al verscheidene jaren trachten de gegevensbeschermingsautoriteiten hun handhavingsacties te coördineren. Met de nakende toepassing van de AVG, hebben ze deze dynamiek nog aangezwengeld. Zo richtte de Groep artikel 29 eind 2016 een gemeenschappelijke brief aan Yahoo en WhatsApp. De brief aan Yahoo was het gevolg van een kennisgeving van een veiligheidslek dat dateerde van 2014 en dat betrekking had op de accounts van Yahoo van meer dan 500 miljoen gebruikers, waarvan een belangrijk aantal gebruikers in de Europese Unie. De Groep artikel 29 vroeg dat Yahoo snel de betrokkenen informeert over de risico's die zij achtereenvolgens lopen door dit veiligheidslek.

Wat betreft WhatsApp in verband met de uitwisseling van informatie met "de verwante onderneming Facebook", is de Groep artikel 29 ook bezorgd over de toereikende informatie die aan de gebruikers werd verstrekt en de geldigheid van hun toestemming en ook algemeen gezien, over de daadwerkelijke uitoefening van hun rechten.

Deze brieven zijn terug te vinden op de website van de Groep artikel 29.

5. Varia

Tot slot bracht de Groep artikel 29 een advies uit op de publicatie van gegevens voor transparantiedoeleinden binnen de openbare sector (WP 239). De Groep artikel 29 zette ook haar werkzaamheden verder over het beheerssysteem Entry/Exit voor grenscontrole.

Alle uitgevaardigde documenten door de Groep artikel 29 (adviezen, aanbevelingen, persberichten, brieven) zijn beschikbaar op haar website.

6.2 Comité Verdrag 108

6.2.1 Activiteiten van de Adviescommissie van het Verdrag 108 van de Raad van Europa

In 2016 zette het secretariaat van de Privacycommissie haar samenwerking verder met de FOD Justitie binnen de Adviescommissie van het Verdrag 108 van de Raad van Europa (ook T-PD genoemd).

De universele bestemming van het Verdrag 108

In 2016 vaardigde de Adviescommissie meerdere adviezen uit over verzoeken om zich aan te sluiten bij het Verdrag 108, afkomstig van landen die geen lid zijn van de Raad van Europa. Zo werd een gunstig advies gegeven over het verzoek om aansluiting van Burkina Faso maar niet zonder te vermelden dat aan de Burkinese wet inzake gegevensbescherming een zeker aantal aanpassingen moet gebeuren. Voor wat het verzoek van Kaapverdië betreft, heeft de Adviescommissie vastgesteld dat het wettelijk kader voor gegevensbescherming in overeenstemming is met de beginselen van het Verdrag 108 en zijn bijkomende protocollen.

En tot slot voor wat de Tunesische wet betreft, is de Adviescommissie van mening dat de Tunesische wetgeving ernaar streeft om te beantwoorden aan de principes van het Verdrag 108 en het bijkomend Protocol, maar dat er nog enkele verbeteringen nodig zijn om volledig in overeenstemming te zijn. Ze bevool het Comité van Ministers aan om de Tunesische Republiek, van zodra deze met haar opmerkingen rekening heeft gehouden, uit te nodigen zich aan te sluiten bij deze twee instrumenten.

Ondertussen gingen de Ministerieel gedelegeerden akkoord met het verzoek van deze 3 landen om uitgenodigd te worden zich aan te sluiten bij het Verdrag 108 en het bijkomend protocol. Op die manier werden al 7 landen die geen lid zijn van de Raad van Europa reeds verzocht zich aan te sluiten bij het Verdrag. Uruguay (reeds deelnemer aan het Verdrag), Marokko, Mauritius (reeds deelnemer aan het Verdrag), Senegal (reeds deelnemer aan het Verdrag), Tunesië, Burkina Faso en Kaapverdië.

Werkzaamheden rond actuele thema's

De Adviescommissie bracht ook een advies uit over de Aanbeveling 2067 (2015) "Massabewaking" van de Parlementaire vergadering van de Raad van Europa. Ze steunt meer bepaald de oproep die de Parlementaire vergadering lanceerde om een "inlichtingencode" uit te werken bestemd voor de inlichtingendiensten van alle deelnemende landen en derde landen. Dit wetboek zou de beginselen inzake samenwerking regelen in de strijd tegen terrorisme en de georganiseerde misdaad. Een dergelijke initiatief tot regulering en definiëring van heldere en concrete regels is meer dan noodzakelijk om elke poging tot misbruik te voorkomen.

De Adviescommissie bracht ook een advies uit over de implicaties inzake bescherming bij de verwerking van passagiersgegevens (PNR).

Alle adviezen van de Adviescommissie zijn beschikbaar op haar website.

De Adviescommissie zette ook haar werkzaamheden verder met betrekking tot Big Data, de automatische uitwisseling van persoonsgegevens inzake fiscaliteit en de gevolgen voor de toepasselijke normen inzake gegevensbescherming en de bescherming van de privacy bij het verslaan van gebeurtenissen door de media.

Modernisering van bestaande teksten

De Adviescommissie volgde van nabij de voortzetting op van de moderniseringswerkzaamheden rond het Verdrag 108 op niveau van CAHDATA en het Comité van Ministers. CAHDATA is immers een keer bijeengekomen in 2016 om het ontwerp van het gemoderniseerd Verdrag 108, evenals de memorie van toelichting, af te werken. Nadat de Algemene Verordening over de gegevensbescherming (AVG) en de Richtlijn "Politie & Justitie" door de Europese Unie werden goedgekeurd, heeft CAHDATA de tekstuele opmerkingen die de Europese Unie formuleerde in naam van haar lidstaten, kunnen behandelen zodat daarmee rekening kon worden gehouden in het reglementair kader inzake gegevensbescherming die tot dan lopende was. Dit om de noodzakelijke coherentie tussen dit kader en het Verdrag 108 te waarborgen. De tekst werd vervolgens voorgelegd aan de Ministerraad, in het bijzonder ten aanzien van de opmerkingen van de Russische Federatie.

Parallel aan dit moderniseringsproces van het Verdrag 108 zelf, werkte de Adviescommissie ook aan een herziening van sectorale aanbevelingen die het Verdrag 108 aanvullen. Zo onderzocht ze een ontwerp van een praktische gids over het gebruik van persoonsgegevens door de politie en een ontwerp van aanbeveling inzake de bescherming van gezondheidsgegevens.

6.3 Belanghebbende arresten

6.3.1 Patrick Breyer v. Bundesrepublik Deutschland

Dr. Patrick Breyer trok naar een Duitse rechtbank om zich ertegen te verzetten dat de websites van de Duitse federale diensten die hij raadpleegt, naast datum en uur van zijn raadpleging, ook de IP-adressen van de bezoekers registreert om zich te beschermen tegen cyberaanvallen en strafrechtelijke vervolgingen mogelijk te maken.

Het Bundesgerichtshof vatte het Hof van Justitie om te weten of de "dynamische" IP-adressen als persoonsgegevens beschouwd moeten worden en aldus genieten van de bescherming die voor dergelijke gegevens is voorzien. Anders dan statische IP-adressen maken dynamische IP-adressen het niet mogelijk om aan de hand van bestanden die voor het publiek toegankelijk zijn, een verband te leggen tussen een bepaalde computer en de fysieke aansluiting op het door de internetprovider gebruikte netwerk. Bijgevolg beschikt alleen de internetprovider over noodzakelijke, bijkomende informatie over dhr. Breyer om hem te identificeren.

Overigens wenst het Bundesgerichtshof te weten of een internetprovider in principe op zijn minst de mogelijkheid moet hebben om de persoonsgegevens van bezoekers te verzamelen en verder te gebruiken om de goede werking in het algemeen van zijn website te kunnen garanderen.

Het Hof van Justitie antwoordt:

  • dat een dynamisch IP-adres dat door een aanbieder van onlinemediadiensten wordt geregistreerd telkens als een persoon een website bezoekt die door deze aanbieder toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek, ten aanzien van die aanbieder een persoonsgegeven in de zin van voormelde bepaling vormt, wanneer hij beschikt over wettige middelen waarmee hij de betrokken persoon kan identificeren aan de hand van extra informatie die bij de internetprovider van deze persoon berust;
  • dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een aanbieder van onlinemediadiensten persoonsgegevens van een gebruiker van deze diensten zonder diens toestemming enkel mag verzamelen en benutten voor zover dit nodig is om het concrete gebruik van deze diensten door deze gebruiker mogelijk te maken en te factureren, zonder dat de doelstelling de goede werking van die diensten in het algemeen te waarborgen, kan rechtvaardigen dat die gegevens worden gebruikt na afloop van de desbetreffende sessie.

Het Hof herinnert eraan dat volgens het Unierecht de verwerking van persoonsgegevens mag geschieden als de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming, niet prevaleren.

De Duitse wetgeving beperkt de draagwijdte van dit principe door uit te sluiten dat het doeleinde dat erin bestaat de goede werking van de onlinemediadienst te garanderen kan afgewogen worden aan het belang of de rechten en vrijheden van de bezoekers.

In die context benadrukt het Hof dat de Duitse federale instellingen die onlinemediadiensten aanbieden, er evenwel ook een gerechtvaardigd belang bij zouden kunnen hebben dat de goede werking van hun voor het publiek toegankelijke websites na elk concreet gebruik ervan in stand wordt gehouden.

6.3.2 Tele2-arrest

In het Tele2-arrest velt het Hof van Justitie een oordeel over een algemene en ongedifferentieerde bewaarplicht van elektronische verkeers- en locatiegegevens, en daarmee verband houdende identificatiegegevens. Deze uitspraak sluit aan bij een eerdere uitspraak van 8 april 2014 (Digital Rights Ireland) van het Hof van Justitie waarbij de Richtlijn 2006/24/EG van 15 maart 2006 ongeldig werd verklaard, waarbij telecomoperatoren werden verplicht om op veralgemeende wijze telecommunicatiegegevens van hun klanten preventief voor een bepaalde periode te bewaren met het oog op de bestrijding van de zware criminaliteit. Deze zogenaamde Dataretentierichtlijn van 15 maart 2006 regelde een specifieke beperking op de bescherming van de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie, zoals gewaarborgd in artikel 5 van de ePrivacyrichtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002. Doordat de Datarententierichtlijn ongeldig werd verklaard, kunnen de lidstaten terugvallen op artikel 15 van de ePrivacyrichtlijn.

Met het oog op de bestrijding van de (zware) criminaliteit voorziet de ePrivacyrichtlijn namelijk in uitzonderingen op het elektronische communicatiegeheim. Het bewaren van telecommunicatiegegevens is een vorm van beperking op de bescherming van het communicatiegeheim. Rijst de vraag of artikel 15, eerste lid, ePrivacyrichtlijn een algemene en ongedifferentieerde bewaarplicht toelaat. Volgens het Hof van Justitie is dat niet het geval. Artikel 15, eerste lid, ePrivacyrichtlijn zou daarentegen wel een preventieve gerichte bewaarplicht toestaan.

Het Hof acht dus en veralgemeende preventieve opslag van telecommunicatiegegevens van burgers, zonder dat er ten aanzien van bepaalde personen of groep van personen minstens indirecte aanwijzingen van betrokkenheid bij het plegen van strafbare feiten bestaan, niet verenigbaar met het door het Europees Handvest beschermde privéleven en de persoonsgegevens.

6.3.3 Szabó and Vissy v. Hungary

Twee Hongaarse advocaten trokken naar het Grondwettelijk Hof tegen nationale anti-terrorismewetgeving (2011) omdat deze vergaande surveillancebevoegdheden mogelijk maakte. De verzoekers beweerden dat de Hongaarse “Anti-Terrorisme Task Force” haar toevlucht zocht in onrechtmatige activiteiten zoals heimelijke huiszoekingen, clandestiene opnames van gesprekken, het schenden van het briefgeheim en het controleren van de inhoud van elektronische communicatie zonder de toestemming van de betrokken personen.

Het Grondwettelijk Hof wees de initiële vordering af. Daarom trokken de advocaten naar het Europees Hof van Justitie (“EHJ”), wegens een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de mogelijkheid om onderworpen te worden aan onrechtmatige en disproportionele surveillancemaatregelen.

Het EHJ oordeelde dat er inderdaad sprake was van een schending van artikel 8, en dit om volgende redenen:

  • De omvang van de surveillanceactiviteiten was zo groot dat nagenoeg iedereen eronder kan vallen;
  • De maatregelen waren ingevoerd door de uitvoerende macht, zonder een evaluatie van de strikte noodzakelijkheid ervan;
  • De overheid onderschepte massaal gegevens van personen die buiten het oorspronkelijke toepassingsgebied vallen;
  • De afwezigheid van ex post facto rechterlijk toezicht op de surveillancemaatregelen.

6.3.4 Bărbulescu v. Romania

Dhr. Bărbulescu werkte voor een privéonderneming als ingenieur belast met de verkoop. Op vraag van zijn werkgever opent hij een account bij Yahoo Messenger om de vragen van de klanten te beantwoorden. Op 13 juli 2007 werd Dhr. Bărbulescu door zijn werkgever erover ingelicht dat zijn berichten via Yahoo Messenger tussen 5 en 13 juli 2007 werden gecontroleerd en dat de registraties aantoonden dat hij het internet voor persoonlijke doeleinden had gebruikt. Dhr. Bărbulescu antwoordde daarop dat hij deze dienst uitsluitend voor professionele doeleinden heeft gebruikt. Daarop wordt hem een overzicht van zijn berichten voorgelegd, met name de transcriptie van de uitgewisselde berichten met zijn broer en zijn verloofde en die betrekking hadden op persoonlijke kwesties zoals zijn gezondheid en seksleven. Op 1 augustus 2007 beëindigde de wetgever de arbeidsovereenkomst van dhr. Bărbulescu voor inbreuk op het huishoudelijk reglement van de onderneming dat het gebruik van zijn middelen voor persoonlijk gebruik verbiedt.

Dhr. Bărbulescu ging in beroep tegen de beslissing van zijn werkgever voor een rechtbank, waarbij hij aanhaalt dat de beslissing om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen nietig is omdat zijn werkgever door zijn berichten te bekijken zijn recht op briefwisseling had geschonden en dus de Grondwet en het strafrecht heeft geschonden. Zijn klacht werd verworpen omdat de werkgever de ontslagprocedure als bedoeld in het arbeidsrecht had nageleefd en dat de eiser correct was ingelicht over het reglement van de onderneming.

Dhr. Bărbulescu ging hiertegen in beroep, met de verdediging dat de elektronische post beschermd wordt door artikel 8 van het Europees Verdrag. Bij definitieve beslissing van 17 juni 2008, zich baserend op het Europees Unierecht, verwierp het Hof van Beroep dit verzoek, en oordeelde dat de handelwijze van de werkgever redelijk was en dat de controle op de berichten van dhr. Bărbulescu de enige manier was om te kunnen vaststellen dat hij een disciplinaire inbreuk had begaan.

6.3.5 Bašić v. Croatia

Op 26 november 2007 verzoekt een procureur een onderzoeksrechter bij de districtsrechbank van Zagreb gemachtigd te worden om bijzondere onderzoeksmaatregelen te nemen ten aanzien van de heer Bašić en meerder andere personen. De politie verdacht de eiser ervan zich in te laten met handel in verdovende middelen en andere daarmee verbonden misdrijven. De onderzoeksrechter schreef een bevel uit voor een telefoontap van de dhr. Bašić en een geheim toezicht. Andere bevelen in diezelfde zijn werden uitgereikt gedurende het onderzoek.

Op 2 juli 2008, voerde de politie op basis van het geheim toezicht, een strafrechtelijk klacht in tegen dhr. Bašić en tegen 5 andere personen. En onderzoeksrechter opent een strafrechtelijk onderzoek en op 25 november 2008 weren de eiser en 5 andere personen beschuldigd van handel in verdovende middelen.

Bij twee gelegenheden, in juni en september 2009, verzoekt de heer Bašić de lokale districtsrechtbank om de bewijzen uit te sluiten die werden verkregen gedurende het toezicht dat op hem werd gehouden, waarbij hij aanhaalde dat deze elementen illegaal werden ingezameld. Zich beroepend op artikel 8 en artikel 6, §1 van het Europees Verdrag, argumenteerde dhr. Bašić ter verdediging dat de bevelschriften voor het toezicht onwettelijk waren omdat zij niet gebaseerd waren op adequate motieven, dat het toezicht waaraan hij werd onderworpen noch gerechtvaardigd, noch noodzakelijk was en dat het toelaten van bewijzen die werden verkregen uit het illegaal toezicht zijn recht op een eerlijk proces had geschonden. Beide verzoeken werden verworpen. De rechtbank oordeelde dat het toezicht werd bevolen omdat er redenen waren te geloven dat de eiser een misdrijf had gepleegd en dat het toezicht essentieel was voor het politieonderzoek.

6.3.6 Magyar Helsinki Bizottsàg v. Hungary

De zaak betreft de weigering van de overheid om aan een NGO informatie te verstrekken aan ambtshalve aangewezen advocaten omdat de overheid deze informatie kwalificeerde als persoonsgegevens die volgens het Hongaars recht niet onderworpen zijn aan een openbaarmaking.

Het Hof van Justitie stelt vast dat de informatie die de NGO vroeg, noodzakelijk was om het onderzoek naar de werking van het systeem van ambtshalve aanwijzingen, goed te kunnen uitvoeren; een onderzoek dat deze NGO verrichte in haar hoedanigheid van niet gouvernementele organisatie voor de verdediging van de rechten van de mens, om te kunnen deelnemen aan een debat over een kwestie van evident openbaar belang. Volgens het Hof heeft de interne overheid door de toegang te weigeren tot de gevraagde informatie, de NGO belemmerd in de uitoefening van zijn rechten en in het verstrekken van informatie op een manier die de essentie zelf van deze door artikel 10 beschermde rechten, schendt.

Het Hof vestigt de aandacht erop dat het onderwerp van het onderzoek betrekking had op de doeltreffendheid van het ambtshalve toewijzingsysteem - een kwestie die in nauw verband staat met het recht op een eerlijk proces, dat in Hongarije een erkend grondrecht is en van primordiaal belang in het Verdrag -door op te merken dat de NGO zijn theorie wilde staven volgens dewelke het schema van toewijzingen van steeds dezelfde advocaten disfunctioneel is.

Het Hof oordeelt in het bijzonder dat de eerbiediging van het recht op privacy van de ambtshalve aangewezen advocaten niet zou geschonden zijn als de vraag om informatie aanvaard was geweest, ook al zou dit verzoek betrekking hebben gehad op persoonsgegevens, zou die informatie nog geen betrekking hebben gehad op informatie die zich buiten het publiek domein situeerde.

Het Hof oordeelt eveneens dat het Hongaars recht, zoals geïnterpreteerd door de binnenlandse rechtbanken, elke ernstige beoordeling van de eerbiediging van het recht van de NGO - die de eisende partij was voor vrije meningsuiting - uitsluit, aangezien in dit geval elke restrictie op de handelingen die de betrokkene ondernam om het kwestieuze onderzoek te publiceren - dat tot doel had een bijdrage te leveren aan een debat over deze problematiek van algemeen belang - het voorwerp had moeten uitmaken van een nauwgezet onderzoek.

Het Hof oordeelt tot slot dat de argumenten van de Regering niet voldoende zijn om aan te tonen dat

de inmenging "voor een democratische samenleving noodzakelijk " was en het stelt dat ondanks de

beoordelingsmarge van de verdedigende Staat, er geen redelijk proportioneel verband was tussen

de betwiste maatregel (weigering om de naam van de van ambtswege aangewezen advocaten en het aantal keer dat zij

werden aangewezen in bepaalde jurisdicties) en het gerechtvaardigd nagestreefde doel (de bescherming van de rechten van anderen).

6.3.7 Het recht op vergetelheid

In een arrest van 29 april 2016 oordeelde het Hof van Cassatie dat de toepassing van het recht op vergetelheid kan leiden tot een gerechtvaardigde inmenging in de persvrijheid.

De betrokkene werd destijds veroordeeld voor een verkeersongeval. De toenmalige berichtgeving in Le Soir maakte melding van de naam en voornaam van de betrokkene. Het desbetreffende krantenartikel was enkele jaren later online terug te vinden nadat Le Soir haar krantenarchief digitaal beschikbaar stelde.

De betrokkene beriep zich op zijn “recht op vergetelheid” en eiste van Le Soir dat zijn voornaam en naam werd vervangen door X. Le Soir weigerde dit. Hierop stapte de betrokkene naar de rechter om de anonimisering van het artikel te vragen. Zowel in eerste aanleg als in beroep werd de vordering van de betrokkene ingewilligd.

Le Soir vocht deze uitspraak aan voor het Hof van Cassatie. Dat Hof steunde zich op het recht op vergetelheid om een inmenging in de persvrijheid in bepaalde gevallen te verantwoorden. Een persoon die veroordeeld werd voor een misdrijf kan zich in bepaalde omstandigheden verzetten tegen het feit dat dit opnieuw onder de publieke aandacht wordt gebracht ter gelegenheid van een nieuwe openbaarmaking van de feiten. Het aanbieden van een online archief is volgens het Hof een nieuwe openbaarmaking van het gerechtelijk verleden van de persoon en is een inbreuk op zijn recht op vergetelheid. Het Hof oordeelde dat het online houden van het niet geanonimiseerd artikel, jaren na de feiten, schade toebrengt aan de betrokkene, die niet in verhouding staat met de vrijheid van meningsuiting van Le Soir.

Vorige pagina Volgende pagina
Terug naar boven