2. Belangrijkste activiteiten van de sectorale comités

De voornaamste documenten gepubliceerd door de sectorale comités in 2016 zijn hieronder per comité bij elkaar gezet.

2.1 Sectoraal comité van het Rijksregister

2.1.1 Mobiliteitsenquête

In deze beraadslagingen verleent het Sectoraal comité van het Rijksregister machtiging aan het Waals Instituut voor evaluatie, toekomstverwachting en statistiek (IWEPS) en zijn verwerker de Algemene Directie statistiek - Statistics Belgium (ADSSB) van de FOD Economie om informatiegegevens uit het Rijksregister te ontvangen voor de realisatie van een mobiliteitsenquête in Wallonië en om, voorafgaandelijk, een representatieve steekproef van te ondervragen personen samen te stellen.

Het IWEPS sloot voor de steekproeftrekking een verwerkingscontract af met de ADSSB. Het is in dit kader dat het IWEPS aan het Comité vraagt om specifiek zijn verwerker, de ADSSB, te machtigen om de gegevens van het Rijksregister te gebruiken om in naam en voor rekening van het IWEPS een eerste selectie te doen van de deelnemers. Het Comité stelt hier dat het beter is dat de aanvrager de rijksregistergegevens rechtstreeks bij het Rijksregister opvraagt volgens de methode van de eenmalige opvraging van gegevens bij de authentieke bron zoals de Privacycommissie aanbeveelt, (zie aanbeveling nr. 09/2012, met name randnummers 15 en volgende). Het Comité meent niettemin dat het legitiem is dat de aanvrager afwijkt van het principe van de authentieke bron en zijn steekproef samenstelt via de ADSSB en niet rechtstreeks via het Rijksregister, omdat rekening moet worden gehouden met een lijst van niet te contacteren personen waarover de ADSSB beschikt (personen die recent al werden bevraagd voor andere enquêtes of die de ADSSB duidelijk lieten weten dat zij niet meer gecontacteerd willen worden voor enquêtes).

Het Comité formuleerde meerdere methodologische aanbevelingen over het verloop van deze mobiliteitsenquête die enerzijds gerealiseerd wordt met een face to face interview en anderzijds via opvolging met een GPS-applicatie die in de gsm van de deelnemers moet geïntegreerd worden.

Zo beveelt het Comité meer bepaald aan dat de onderzoekers de ondervraagde personen via een contactbrief inlichten dat een weigering om deel te nemen aan de enquête of om te antwoorden op deze of gene vraag, geen enkel negatief gevolg zal hebben. Het Comité oordeelde dat het verboden is om aan de deelnemers een bonus toe te kennen per bijkomende beantwoorde vraag, gelet op de noodzakelijke geldigheid van de toestemming van de deelnemers.

Aangaande het GPS-luik van de enquête, eiste het Comité dat er aan de deelnemers informatie moet worden verstrekt over het niet-continue karakter van de monitoring via GPS (mogelijkheid om de gsm uit te zetten zonder daarvoor negatieve gevolgen te ondergaan).

2.1.2 Commissie “Kunstenaars”

Het betreft een aanvraag van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid die ertoe strekt de Commissie Kunstenaars, opgericht in haar schoot, te machtigen om toegang te krijgen tot de gegevens vermeld onder artikel 3, 1ste lid, 1° tot 3° (niet de geboorteplaats) en 5° van de Wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en om het rijksregisternummer te gebruiken voor de uitreiking van zelfstandigheidsverklaringen, kunstenaarskaarten en kunstenaarsvisa. Deze documenten regelen de situatie van de kunstenaars met betrekking tot het onderwerpen aan de sociale zekerheid.

Het Ministerieel Besluit van 12 december 2003 tot vaststelling van het model van het inlichtingenformulier nodig voor de aanvraag van een zelfstandigheidsverklaring door bepaalde kunstenaars bepaalt het inlichtingenformulier dat voor bepaalde kunstenaars noodzakelijk is om een zelfstandigheidsverklaring aan te vragen. Het verplichte aanvraagformulier bevat een identificatieluik waar hoofdzakelijk de namen en voornaam, eventueel de kunstenaarsnaam, het adres van de hoofdverblijfplaats en het rijksregisternummer worden opgevraagd.

Het Ministerieel Besluit van 23 oktober 2015 betreffende het model van de kaart en van het visum 'kunstenaars' bepaalt dat de kunstenaarskaart en het kunstenaarsvisum in hoofdzaak het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) bevat dat overeenstemt met het rijksregisternummer. De aanvrager heeft het Comité verzekerd dat de kunstenaarskaart en het kunstenaarsvisum niet voor andere doeleinden zullen gebruikt worden dan om de onderwerping aan de sociale zekerheid te verifiëren. Hij heeft ook het nut kunnen aantonen van de vermelding van het INSZ - dat overeenstemt met het rijksregisternummer - op een ander document dan de identiteitskaart omdat het hier om een bijkomende garantie gaat op gebied van de controle, i.p.v. enkel na te gaan of de namen en voornamen overeenstemmen. Bovendien is het rijksregisternummer dat overeenstemt met het INSZ, een uitstekend identificatiegegeven inzake sociale zekerheid.

Het Comité heeft machtiging verleend om toegang te hebben tot de gevraagde gegevens van het Rijksregister die noodzakelijk zijn voor het nagestreefde doeleinde en om voor dit doel het rijksregisternummer te gebruiken.

2.1.3 Departement Landbouw en Visserij

Vanaf 1 januari 2015 trad het Departement Landbouw en Visserij in de rechten en plichten van het Agentschap voor Landbouw en Visserij. Het Departement is bijgevolg de rechtsopvolger van het Agentschap voor Landbouw en Visserij geworden. Het Departement wenste daarom begunstigde te worden van de machtigingen inzake het gebruik van het rijksregisternummer en inzake de toegang tot het Rijksregister toegekend bij beraadslagingen nr. 42/2005 en 08/2011 aan het Agentschap.

Het Departement wenste evenwel een nieuwe machtiging die in de plaats komt van die machtigingen nr. 42/2005 en 08/2011, want het wil toegang tot bijkomende gegevens voor bijkomende doeleinden die betrekking hadden op bijkomende doelgroepen. Het Departement wenste bovendien een uitbreiding van de bewaartermijn, vermeld in een eerdere machtiging toegekend door het Comité bij beraadslaging nr. 52/2011. Het Departement wenste tenslotte een inwerkingtreding van die laatste machtiging, vermits die op het ogenblik van het uitbrengen ervan slechts onder opschortende voorwaarde werd toegekend omdat niet was voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsvereisten.

Gezien de bijkomende doelen steeds kaderen binnen de reglementaire opdrachten van het Departement in verband met het landbouw- en visserijbeleid en de bijkomende gegevens ter zake dienend zijn voor die doelen, verving het Comité de beraadslagingen nr. 42/2005 en 08/2011 door de uitgebrachte beraadslaging nr. 19/2016. Het Comité machtigde eveneens de wijziging van de bewaartermijn vermeld in beraadslaging nr. 52/2011 en bepaalde tenslotte dat de beraadslaging nr. 52/2011 uitwerking kon hebben gezien nu wel is voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsvereisten door het Departement.

2.1.4 Rijksregister betreffende niet-inwoners

Heel wat steden en gemeenten vroegen in 2016 om toe te treden tot beraadslaging nr. 13/2013 (toegang tot het Rijksregister betreffende niet-inwoners). Aanleiding hiertoe is vaak de ontwikkeling van online dienstverlening naar burgers toe, in het bijzonder voor de aflevering van attesten.

Online aflevering van attesten vereist sterke authenticatie. Hiervoor wordt beroep gedaan op de dienst FAS van Fedict voor validatie van aanmeldingen met de eID. Een aantal gemeenten dienden daarom eveneens een aanvraag in om toe te treden tot de algemene machtiging RR nr. 21/2015 (FAS).

Fedict is van oordeel dat gemeenten niet hoeven toe te treden tot de algemene machtiging RR nr. 21/2015 om gebruik te mogen maken van FAS. Het Comité bevestigde deze visie, daar het Koninklijk Besluit van 30 augustus 1985 gemeenten machtigt om het rijksregisternummer (van zowel inwoners als niet-inwoners) te gebruiken voor ruim omschreven doeleinden, waaronder communicatie met de houder van het nummer.

Deze redenering is van toepassing op alle entiteiten die reeds gemachtigd zijn het rijksregisternummer te gebruiken voor een welbepaald doel, en die naderhand beslissen voor dit doel beroep te doen op FAS.

De algemene machtiging RR nr. 21/2015 is bedoeld voor entiteiten die voor de vervulling van een taak van algemeen belang beroep wensen te doen op FAS, maar nog geen machtiging hebben om het rijksregisternummer te gebruiken voor de achterliggende doelstelling.

2.1.5 Statistieken migratiestromen

Op 10 februari 2016 sprak het Comité zich uit over een aanvraag tot uitbreiding van de beraadslaging RR. nr. 73/2009 van 23 september 2009 waarbij de aanvrager gemachtigd werd om toegang te hebben tot diverse informatie opgenomen in 3 Ti's van het wachtregister inclusief de historiek van twee jaar.

Deze machtiging werd verleend voor de opmaak van statistieken over de migratiestromen van de bevolking in België en moeten daarna aan Eurostat worden bezorgd onder de vorm van geaggregeerde tabelgegevens (zoals verplicht gesteld in artikel 3 van de voormelde Europese Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007).

Het voorwerp van de uitbreidingsaanvraag is een wekelijkse toegang en een volledige historiek van die informatie.

De voormelde Europese Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 definieert de "gewone verblijfplaats” als volgt: “de plaats waar een persoon gewoonlijk de dagelijkse rustperiode doorbrengt, ongeacht tijdelijke afwezigheid voor recreatie- of vakantiedoeleinden, vrienden en familiebezoek, zakenreizen, medische behandelingen of bedevaarten, of, bij gebreke daaraan, de plaats van het legaal of geregistreerd verblijf”.

Ondertussen is een nieuwe Verordening nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende de Europese bevolkingsstatistieken, aangenomen. Die verordening legt aan België de verplichting op om jaarlijks het aantal inwoners die gewoonlijk verblijven op het Belgische grondgebied voor de periode van een jaar, mee te delen aan de Europese Commissie (Eurostat). Hoewel de definitie van de "gewone verblijfplaats" weinig is geëvolueerd, is het voortaan niet langer mogelijk om enkel genoegen te nemen met de wettelijke of officiële verblijfplaats in de berekening van bepaalde statistieken.

Het is daarom dat de aanvrager bepaalde gegevens wenst te gebruiken van het wachtregister zodat hij statistieken kan opmaken waarmee het onderscheid kan worden gemaakt tussen personen die nog officieel ingeschreven staan in het wachtregister maar die feitelijk niet meer onder de definitie vallen van een persoon met zijn officiële verblijfplaats in België.

De aanvrager legt dit uit aan de hand van 4 voorbeelden:

  • De gemeenten schrappen de personen niet altijd onmiddellijk. Hetzij omdat zij wachten op een verificatie van de politie, hetzij omwille van andere redenen. Deze personen blijven ingeschreven in het wachtregister zolang de gemeente niet overgaat tot schrapping terwijl het dossier al is afgesloten;
  • Het Register ziet nog altijd niet de band tussen een asielzoeker en zijn kind. Een moeder worden geschrapt maar niet haar kind. Via de historiek van de gegevens kan de aanvrager de band terugvinden tussen moeder en kind en bijgevolg de gecodeerde beslissingen voor de moeder in Ti 206 toewijzen aan de personen van hetzelfde dossier, in dit geval het kind. Bijgevolg kan daaruit worden afgeleid dat het kind ook geschrapt had moeten worden. Het kind moet dus niet meer opgenomen worden in de statistieken betreffende asielzoekers;
  • Er worden soms meerdere dossiers ingediend door eenzelfde persoon;
  • Vreemdelingenzaken schrijft de asielzoekers in in een fictieve gemeente "21099". Die beslissing wordt in het Register ingeschreven. Deze persoon wordt ondertussen niet geschrapt uit het wachtregister omdat er geen "reëel" gemeentebestuur bestaat die die de schrapping zou kunnen uitvoeren aangezien het individu in een fictieve gemeente staat ingeschreven (inschrijving in het register door Vreemdelingenzaken; deze heeft evenwel niet de mogelijkheid om individuen te schrappen die in deze gemeente ingeschreven zijn). Alleen de gemeenten zijn immers bevoegd om een persoon uit het Rijksregister te schrappen. Het Register zelf is niet bevoegd om in deze gegevensbank een registratie of een schrapping uit te voeren. Zij centraliseert uitsluitend de door de gemeenten gecodeerde informatie.

Het Comité besliste op 2 september 2015 om de geweigerde machtiging te behouden, omdat het aan de verantwoordelijke voor de verwerking is, de FOD Binnenlandse Zaken, om correct zijn bestanden bij te houden, waaronder het wachtregister.

Er werd een brief gestuurd naar de Minister van Binnenlandse Zaken om hem op de hoogte te brengen van de vastgestelde tekortkomingen bij het up to date houden van het wachtregister.

De Minister van Binnenlandse Zaken gaf het Comité antwoord op 26 november 2015. De Minister legt uit dat "hoewel de asielzoeker een precies adres opgeeft in een van de gemeenten van het Koninkrijk, Vreemdelingenzaken hem zonder voorafgaande verificatie van de realiteit van de woonplaats, op dit adres zal inschrijven”. De Minister geeft toe dat "deze situatie problemen oplevert. Het zou kunnen gebeuren (en die situatie is al herhaaldelijk voorgevallen) dat de asielzoeker ingeschreven staat op het adres en in de gezinssamenstelling van een familie waartoe hij helemaal niet behoort en dit, zonder zijn medeweten, met alle vervelende gevolgen voor deze familie. Omdat er geen wettelijk basis voor is, is het ook niet mogelijk om de asielzoekers te schrappen die ingeschreven staan op het adres van Vreemdelingenzaken en die niet de nodige stappen ondernemen om zich te laten inschrijven op het adres van hun hoofdverblijfplaats”.

Om nu aan deze voorlopige, fictieve inschrijving een passende juridisch basis te geven en de voorwaarden te bepalen waaronder de inschrijving kan beëindigd worden alsook te bepalen wie de bevoegde instelling is om dit uit te voeren, zal werk worden gemaakt van een voorontwerp van wet tot wijziging van de artikelen 1 en 1bis van de Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de Wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen alsook van een ontwerp van koninklijk besluit.

Dit voorontwerp van wet en dit koninklijk besluit:

  • zullen enerzijds bepalen dat voortaan alle asielzoekers, ongeacht of zij nu hun exacte adres in een Belgische gemeente hebben meegedeeld, worden ingeschreven op het adres van Vreemdelingenzaken die daartoe een specifieke entiteit heeft opricht die tot geen enkele gemeente in het Koninkrijk behoort;
  • zullen anderzijds voorzien in een nieuwe reden voor een schrapping van ambtswege naast de reeds bestaande, namelijk wanneer de persoon niet op een echt adres staat ingeschreven binnen de zes maanden na de inschrijving op het adres van Vreemdelingenzaken.

Voor het vastleggen van de termijn van zes maanden werd rekening gehouden met het feit dat een adresverandering in bepaalde gemeenten meerdere maanden in beslag kan nemen. Het geeft immers geen pas om de asielzoeker die zijn verplichtingen heeft vervuld, te bestraffen door hem de gevolgen te laten ondergaan van een situatie waar hij helemaal los van staat.

Gelet op het voorgaande, heeft het Comité beslist de machtiging verleend bij beraadslaging RR nr. 73/2009 van 23 december 2009 uit te breiden en dit onder dezelfde voorwaarden:

a) tot de historiek van de gegevens,
b) tot een wekelijkse toegang tot de gegevens,

op voorwaarde dat de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium aan Eurostat de resultaten van haar statistische onderzoeken op gecodeerde wijze doorgeeft.

2.1.6 Kansspelen

In 2016 behandelde het Comité 4 dossiers die betrekking hadden op de problematiek van de identificatie van spelers die gebruik maken van online aangeboden kansspelen. Er was enerzijds de vraag van de Nationale Loterij - die door de wet belast is met een taak van algemeen belang - en anderzijds de vragen van 3 commerciële aanbieders van online kansspelen om toegang te verkrijgen tot een aantal informatiegegevens van het Rijksregister en om het rijksregisternummer te gebruiken.

De Nationale Loterij werkt met het oog op de identificatie van haar spelers reeds een aantal jaren samen met Fedict. Deze laatste controleert aan de hand van het opgegeven rijksregisternummer of de titularis van dat nummer meerderjarig is en in België gedomicilieerd is (wettelijke voorwaarden). Pas wanneer de Nationale Loterij van Fedict groen licht krijgt, wordt de betrokkene als speler toegelaten en kan hij een account aanmaken. Deze regeling vereist in hoofde van de Nationale Loterij geen toegang tot de gegevens van het Rijksregister noch een bewaring van het rijksregisternummer. Met het oog op het verder beperken van het risico dat personen die niet mogen of niet meer mogen spelen door de mazen van het net glippen, werden extra maatregelen uitgewerkt:

  • naast het rijksregisternummer moet voortaan het nummer van de identiteitskaart worden opgegeven zodat het verband tussen beide evenals de geldigheid van de identiteitskaart kan worden gecontroleerd;
  • de datum van overlijden van de houder van het rijksregisternummer zal worden gecontroleerd om te vermijden dat de gegevens van een overledene worden misbruikt om een account aan te maken;
  • accounts van spelers die nadien overleden zijn of verhuisden naar het buitenland worden afgesloten om te vermijden dat hij door iemand anders wordt gebruikt.

Naar aanleiding van een eerste aanmelding als speler zal Fedict voortaan ook de eerste 2 bovenvermelde parameters controleren. Daartoe paste het Comité de toegang van Fedict tot het Rijksregister aan en verleende tevens toegang tot het Register van de Identiteitskaarten en het Register van de Vreemdelingenkaarten.

Legitiem aangemaakte accounts - van personen die inmiddels overleden zijn of naar het buitenland zijn verhuisd - afsluiten vereist een mededeling van de wijziging van de datum van overlijden en woonplaats. Dit is slechts praktisch realiseerbaar voor zover de Nationale Loterij het rijksregisternummer van haar spelers kan opslaan. Het Comité machtigde de Nationale Loterij om het rijksregisternummer daartoe te gebruiken voor zover het in een versleutelde gegevensbank wordt opgeslagen volgens een zes-ogen principe: er zijn 3 rollen vastgesteld met aparte rechten (database administrator, versleutelaar en applicatietoegangsbeheerder). Dit biedt normaal voldoende garanties tegen ongeoorloofde ontsleuteling. Deze ontsleuteling wordt enkel toegestaan n.a.v. de toezending door Fedict van de rijksregisternummers van de personen die overleden zijn of die die niet meer in België wonen.

De commerciële aanbieders van online kansspelen moeten, vooraleer een speler toe te laten tot hun diensten, ook nagaan of de wettelijke voorwaarden daartoe zijn vervuld (zie o.a. de artikelen 54, 55 en 62 van de Wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelen en de bescherming van de speler). Op basis hiervan oordeelde het Comité dat aan de operatoren van online kansspelen een taak van algemeen belang inzake bescherming van de spelers werd toevertrouwd en dat zij bijgevolg in aanmerking komen om te worden gemachtigd.

Het Comité stelde echter vast dat een aantal uitvoeringsbesluiten m.b.t. het registratie- en verificatieproces nog steeds op zich laten wachten. Zolang er op reglementair vlak geen duidelijkheid bestaat, beschikt het Comité niet over alle elementen om ten gronde een beslissing te nemen. De proportionaliteitstoets (artikel 4, § 1, 3°, Privacywet) m.b.t. de gevraagde gegevens en het gevraagde gebruik kan slechts met kennis van zaken worden verricht als alle reglementaire randvoorwaarden gekend zijn. Bijgevolg werd de gevraagde toegang en het gebruik geweigerd.

Het probleem van controle van de wettelijke vereisten en de verificatie van de identiteit is een probleem waarmee alle aanbieders van online kansspelen en weddenschappen worden geconfronteerd. Het Comité heeft er dan ook op aangedrongen dat de Kansspelcommissie een werkbare transversale oplossing voor de sector zou uitwerken. Het heeft geen zin dat de wetgever leeftijdsvereisten oplegt, of bepaalde geregistreerde personen verbiedt om deel te nemen aan kansspelen of weddenschappen, als hierop de facto geen ernstige controle wordt uitgeoefend.

Het Comité suggereert om voorlopig te opteren voor een aanpak en organisatie zoals die door Fedict ten behoeve van de Nationale Loterij werd opgezet. Die is echter niet sluitend. Wil men ernstig werk maken van de controle op de door de Wet op de kansspelen opgelegde verbodsbepalingen, dan vereist een initiële registratie als speler dat deze zich identificeert en authentiseert aan de hand van de eID of een elektronisch identificatiemiddel dat werd verleend na een initiële bootstrap aan de hand van de eID. Het is aangewezen dat de Kansspelcommissie daarbij de rol van trusted third party op zich neemt.

2.2 Sectoraal comité voor de Federale Overheid

2.2.1 FEDICT

In 2016 heeft de Privacycommissie in beide dossiers voor de eerste keer gebruik gemaakt van artikel 7 uit de Wet van 15 augustus 2012 houdende oprichting en organisatie van een federale dienstenintegrator. Hierdoor wordt een dossier, dat in principe behoort tot de machtigingsbevoegdheid van 2 onderscheiden sectorale comités, door slechts één comité gemachtigd voor het geheel. Dit heeft tot doel onderlinge samenhang en consistentie in de beslissing over de aanvraag te verzekeren.

Over wat gaat het concreet?

Fedasil wenst vanuit verschillende externe (authentieke) bronnen gegevens te verkrijgen over de begunstigden van de opvang in het kader van de uitoefening van haar taken toegekend door de Opvangwet (Wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen).

Het gaat enerzijds over een reeks gegevens uit de databanken van de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen waarvoor het Sectoraal comité voor de Federale Overheid bevoegd is. Vandaar dat een aanvraag werd ingediend bij dit Comité.

Het gaat anderzijds ook over een reeks gegevens uit het Rijks-, Wacht-, Bevolkings- en Vreemdelingenregister en het gebruik van het rijksregisternummer waarvoor het Sectoraal comité van het Rijksregister bevoegd is. Vandaar dat ook een aanvraag werd ingediend bij dit Comité.

Dit dossier kwam aan bod op zitting van het Sectoraal comité van het Rijksregister van 2 maart 2016 voor wat betreft de door Fedasil gewenste gegevens uit het Rijks-, Wacht-, Bevolkings- en Vreemdelingenregister en het gebruik van het rijksregisternummer.

Er werd beslist door het Sectoraal comité van het Rijksregister dit dossier voor te leggen aan de Privacycommissie omdat het een project betreft dat het Sectoraal comité van het Rijksregister overstijgt. Er werden voor hetzelfde project immers ook gegevens gevraagd waarvoor het Sectoraal comité voor de Federale Overheid bevoegd is.

De Privacycommissie besliste op 16 maart 2016 om de te geven machtiging in dit dossier volledig aan het Sectoraal comité voor de Federale Overheid over te laten, zij het na advies van het Sectoraal comité van het Rijksregister en van Fedict, en dit op grond van artikel 7 van de Wet van 15 augustus 2012 houdende oprichting en organisatie van een federale dienstenintegrator:

“Als een mededeling van persoonsgegevens in het kader van de opdracht van dienstenintegratie van de federale dienstenintegrator een machtiging door onderscheiden sectorale comités binnen de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer vereist, coördineert hij de afgifte van de verschillende machtigingen of duidt aan welk comité belast is met het verstrekken van de machtiging, na advies van de andere bevoegde sectorale comités. De beheersinstelling van het bevoegde of aangeduide sectoraal comité wordt belast met het opstellen van het juridisch en technisch advies en zendt dit aan het comité over binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag en voor zover het dossier in gereedheid is”.

Bij beraadslaging FO nr. 10/2016 van 7 april 2016 machtigde het Sectoraal comité voor de Federale Overheid Fedasil uiteindelijk om de gevraagde gegevens uit die verschillende bronnen te verkrijgen en daarbij het rijksregisternummer te gebruiken.

2.2.2 Lage emissiezones

Het Sectoraal comité voor de Federale Overheid weigerde in haar beraadslaging FO nr. 23/2016 om het Vlaams Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (departement LNE) en de Stad Antwerpen een toegang te verlenen tot gegevens van de Dienst Inschrijvingen Voertuigen (DIV) in het kader van het project “Lage Emissiezones” (LEZ).

Een LEZ is een zone waarbinnen een selectief toelatingsbeleid voor motorvoertuigen geldt en dit op basis van milieukenmerken. Het toezicht op een LEZ gebeurt aan de hand van nummerplaatcontroles, bijvoorbeeld aan de hand van ANPR-camera’s. Hiertoe dienen het departement LNE en de Stad Antwerpen gebruik te maken van nummerplaatgegevens van de DIV en voor deze gegevensuitwisseling is een voorafgaande machtiging van het Comité vereist.

Het Comité weigerde in eerste instantie de toegang en dit in hoofdzaak omdat de oorspronkelijke architectuur van het project dreigde te leiden tot een manifest disproportionele verwerking van DIV-gegevens. Het project voorzag met name om op het niveau van de Stad Antwerpen DIV-gegevens van alle in België geregistreerde voertuigen te verwerken die aan de LEZ-voorwaarden voldeden, terwijl het Comité vaststelde dat het, in het licht van het vooropgestelde doeleinde van de LEZ, perfect mogelijk was om enkel DIV-gegevens te verwerken van de voertuigen die niet aan de LEZ-voorwaarden voldeden.

Ingevolge deze eerste weigeringsbeslissing werd het LEZ-project grondig herbekeken en werd het door het Comité aangekaarte proportionaliteitsprobleem weggewerkt. In haar beraadslaging FO nr. 37/2016 verleende het Comité dan toch een machtiging voor de verwerking van DIV-gegevens in het kader van dit aangepaste LEZ-project.

2.2.3 FATCA

Op 18 maart 2010 keurden de Verenigde Staten de FATCA-wetgeving (Foreign Account Tax Compliance Act) goed ter bestrijding van grensoverschrijdende fiscale fraude door Amerikaanse belastingplichtigen. Deze wetgeving verplicht de verschillende financiële dienstverleners (financiële instellingen), ongeacht waar ter wereld zij gevestigd zijn, een aantal gegevens met betrekking tot de financiële opbrengsten die zij storten aan Amerikaanse belastingplichtigen, alsook sommige hiermee verband houdende gegevens, mee te delen aan de fiscale administratie van de Verenigde Staten.

In een gemeenschappelijke verklaring van 8 februari 2012 hebben vijf lidstaten van de Europese Unie zich er tegenover de Verenigde Staten toe verbonden de gegrondheid van de principes aan de basis van de FATCA-wet te erkennen en zich verbonden tot een intergouvernementele samenwerking met het oog op de toepassing van deze principes. Deze stap leidde tot de publicatie van een intergouvernementeel kaderakkoord dat kan aangewend worden door de landen die wensen dat de FATCA-wet wordt toegepast via een samenwerking tussen fiscale administraties en dus niet via een rechtstreekse communicatie tussen de financiële instellingen en de fiscale administratie van de Verenigde Staten. Dit akkoord laat eveneens toe een wederzijdse uitwisseling van financiële gegevens op te zetten tussen aan het akkoord deelnemende partijen.

Wegens juridische redenen inzake gegevensbescherming en om een rechtstreekse en unilaterale doorgifte van inlichtingen tussen de Belgische financiële instellingen en de fiscale administratie van de Verenigde Staten te vermijden, heeft de Belgische regering beslist om een intergouvernementeel akkoord (IGA) te onderhandelen en af te sluiten met betrekking tot de uitwisseling van financiële inlichtingen.

Op 23 april 2014 ondertekende de Belgische minister van Financiën het FATCA-akkoord teneinde de naleving van de internationale fiscale verplichtingen te verbeteren en de FATCA-wet toe te passen (Agreement Between the Government of the Kingdom of Belgium and the Government of the United States of America to Improve International Tax Compliance and to Implement FATCA, het "FATCA-akkoord"). Het akkoord regelt een automatische en wederzijdse uitwisseling van financiële inlichtingen op basis van artikel 6 van het Multilaterale Verdrag OESO/Raad van Europa van 25 januari 1988 inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden (het "multilateraal verdrag").

De integratie van de bepalingen van het FATCA-akkoord werd op Belgisch gebied gerealiseerd door de Wet van 16 december 2015 tot regeling van de mededeling van inlichtingen betreffende financiële rekeningen, door de Belgische financiële instellingen en de FOD Financiën, in het kader van een automatische uitwisseling van inlichtingen op internationaal niveau en voor belastingdoeleinden. Deze wet zet eveneens de Europese Richtlijn 2014/107/EU tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU en de gemeenschappelijke norm van de OESO verklaring (Common Reporting Standard) om in het Belgisch recht. Een wetsontwerp houdende instemming werd aangenomen door het Parlement, waarmee het zijn goedkeuring gaf aan het FATCA-akkoord.

De Privacycommissie werd niet geraadpleegd over het FATCA-akkoord maar kreeg twee maal de gelegenheid zich uit te spreken over de ontwerptekst van de Wet van 16 december 2015 (adviezen nr. 61/2014 en 28/2015). De aanvraag verleent overigens gehoor aan het advies nr. 28/2015 waarin de Privacycommissie aandrong op de noodzaak voor de aanvrager om een machtigingsaanvraag in te dienen bij het Sectoraal comité voor de Federale Overheid.

De FOD Financiën wendt zich dus tot het Sectoraal comité opdat hij, conform het FACTA-akkoord, zou gemachtigd worden om de financiële inlichtingen over te rapporteren rekeningen van Amerikaanse belastingplichtigen, die hem worden meegedeeld door de financiële instellingen in toepassing van de Wet van 16 december 2015, op zijn beurt mee te delen aan de Amerikaanse fiscale administratie.

Op basis van de informatie waarvan het Sectoraal comité kennis heeft kunnen nemen, van het engagement van de FOD Financiën om toe te zien op de naleving van de aangegane verbintenissen door de Verenigde Staten in het afgesloten akkoord met de Belgische administratie, en onder voorbehoud van goedkeuring door het Parlement van de wet tot instemming die in ontwerpfase was ten tijde van de machtigingsberaadslaging nr. 52/2016, heeft het Sectoraal comité kunnen besluiten dat de geplande verwerkingen gerechtvaardigd zijn en dat zij zullen plaatsvinden voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven doeleinden.

Het Sectoraal comité heeft eraan herinnerd dat de Verenigde Staten de ingezamelde informatie uitsluitend zal kunnen gebruiken voor de doeleinden als omschreven in het Multilaterale Verdrag OESO/Raad van Europa van 25 januari 1988 inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, voornamelijk uitgaande van het artikel 22. De Belgische en Europese (fiscale) wetgeving mag niet worden geïnterpreteerd op een wijze die de FOD Financiën zou toelaten de fundamentele regels inzake bescherming van persoonsgegevens te miskennen, waaronder het verschil tussen een administratief en strafrechtelijk gebruik van de gegevens en het verbod van doorgifte van persoonsgegevens naar landen zonder passend gegevensbeschermingsniveau. Als deze regels niet worden nageleefd, kan de voorgenomen verwerking niet beschouwd worden als verenigbaar met de initiële verwerking van die gegevens.

Voor wat de gegevens betreft die de Verenigde Staten beogen, meldde het Sectoraal comité dat het niet aan henzelf is om te beoordelen wat het nut is van de geviseerde gegevens die de Amerikaanse fiscale overheid in staat zal stellen om zijn bevoegdheden uit te oefenen die hem werden toegekend krachtens een multilateraal verdrag en overeenkomstig zijn nationaal recht. Niettemin gaat het om een massale gegevensdoorgifte die "en bloc" naar een derde land wordt verzonden, dat geen lidstaat is van de Europese Unie. Hier moeten de artikelen 21 en 22 van de Privacywet in aanmerking worden genomen. Om tegemoet te komen aan de vereiste van het artikel 22, §1, 4° van de Privacywet, moet de FOD Financiën er zich van verzekeren dat de inzameling van fiscale gegevens is opgezet en verwezenlijkt op wederzijdse basis zodat het nagestreefde doeleinde het algemeen belang van de Belgische Staat zou kunnen tegemoet komen. De aanvrager heeft vermeldt dat de wederkerigheid door de Amerikaanse administratie van financiën gegarandeerd wordt, die overigens haar engagement om in de toekomst de wederkerigheid te verbeteren, heeft herhaald. Het Sectoraal comité heeft de FOD Financiën eraan herinnerd dat het aan hen is om het huidig wederkerigheidsniveau te beoordelen en gesprekken te blijven voeren met zijn Amerikaanse partner zodat de genomen engagementen resulteren in een gelijkwaardige wederkerigheid. De FOD Financiën heeft bevestigd dat België met de huidige engagementen voldoende inlichtingen krijgt zodat de fiscale plichten waaraan de belastingplichtigen in België zijn onderworpen, beter worden nageleefd en dat bij niet-naleving van de huidige wederkerigheidsverbintenis, België deze doorgiftes van inlichtingen naar de Amerikaanse fiscus zal beëindigen.

Gelet op het aantal deelnemers en de nagestreefde doeleinden, herinnert het Comité er bovendien aan dat de proportionaliteit van dergelijke doorgiftes altijd met de nodige voorzichtigheid moet onderzocht worden. Hoewel het klopt dat de FOD Financiën niet onmiddellijk vat heeft op de gegevens die verstrekt worden, geldt hetzelfde voor de fiscale instellingen van ons land wiens taak het is om een preselectie te doen van de te rapporteren rekeningen. Welnu, er moet worden vastgesteld dat er voor deze taak geen verdere rechtvaardiging is en overeenkomstig de Wet van 16 december 2015, automatisch gebeurt zodra een rekening in de richting van Amerika wijst, zonder dat verder werd onderzocht of de houder van die rekening inderdaad een burger of fiscale ingezetene is van de Verenigde Staten. In dit opzicht vestigt het Sectoraal comité de aandacht van de financiële instellingen van het land op de belangrijke rol die zij moeten vervullen in het raam van hun verplichtingen als medeverantwoordelijke voor de verwerking om te waken over de proportionaliteit.

Tot slot voor wat betreft de verplichting inzake informatie - en transparantie die verschuldigd is aan de betrokken personen, heeft het Sectoraal comité kunnen vaststellen dat, ondanks bepaalde elementen van het algemeen informatiebeleid, de verstrekte informatie op de website niet tegemoetkomt aan de verwachtingen van de betrokkenen. De "gevulgariseerde" informatie is voornamelijk bestemd voor de financiële instellingen en behoudens de tekst van de Wet van 16 december 2015 is de beschikbare documentatie zelden of nooit vertaald in de Belgische landstalen. Aangezien de analyse en de verstaanbaarheid van het FATCA-akkoord dus niet binnen ieders bereik is, verzoekt het Sectoraal comité de FOD Financiën om de betrokkenen te informeren via een toegankelijke en begrijpelijke tekst op zijn website met betrekking tot de omstandigheden waarin zijn persoonsgegevens aan de fiscus kunnen worden doorgegeven.

2.3 Statistisch Toezichtscomité

Op basis van art. 17quinquies van de Wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek en het Koninklijk Besluit van 13 juni 2014 tot aanstelling van de afgevaardigde voor de gegevensbescherming bij de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium, werd de heer Youri Baeyens aangesteld als afgevaardigde voor de gegevensbescherming.

Op basis van art. 17quinquies van de Wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek en artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 13 juni 2014 tot vaststelling van, enerzijds, de specifieke reglementaire, administratieve, technische en organisatorische maatregelen teneinde de naleving van de voorschriften over de bescherming van individuele gegevens of de gegevens over individuele eenheden en over de statistische geheimhouding te verzekeren en van, anderzijds, de voorwaarden waaronder het Nationaal Instituut voor de Statistiek kan handelen als tussenpersoon bij een latere verwerking voor statistische doeleinden, rapporteert de afgevaardigde voor de gegevensbescherming onder andere aan het Statistisch Toezichtscomité.

Het rapport van de afgevaardigde voor de gegevensbescherming werd ontvangen op 20 juni 2016 en voorgesteld aan het Statistisch Toezichtscomité op 12 juli 2016.

De afgevaardigde voor de gegevensbescherming beschrijft in zijn rapport de stand van zaken omtrent de gegevensbescherming en geeft een overzicht van de werkzaamheden die uitgevoerd werden in de loop van het jaar om die stand te verbeteren.

De leden van het Statistisch Toezichtscomité waren tevreden met de eerlijkheid waarmee het rapport werd opgesteld, gezien ook de zwakheden en de zaken die nog lopende zijn of die nog beter zouden kunnen, openlijk werden aangekaart. Het rapport toont volgens de leden van het Statistisch Toezichtscomité ook aan dat de afgevaardigde voor de gegevensbescherming dicht staat bij het profiel van een “functionaris voor gegevensbescherming” als bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Het rapport ging ook in op het dataverzamelingsinstrument “Blaise” en de duidelijke afwezigheid van een adequate logmogelijkheid: men weet enkel of, maar niet wie, de gegevens heeft geraadpleegd van dit instrument, hetgeen volgens de afgevaardigde voor de gegevensbescherming eigenlijk op gespannen voet staat met artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 13 juni 2014. Dat artikel vereist immers dat de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium de identiteit van de personen die toegang hebben gehad tot dergelijke gegevens moet kunnen opnemen. Het voorstel van de afgevaardigde voor de gegevensbescherming in het rapport om het desbetreffende koninklijk besluit op dit punt te wijzigen wordt door het Statistisch Toezichtscomité evenwel voorbarig genoemd. De Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium moet volgens het Statistisch Toezichtscomité daarentegen wel nagaan hoe de andere Europese landen omgaan met de afwezigheid van een adequate logmogelijkheid en daarover rapporteren. Welke maatregelen nemen die andere landen bv. om ervoor te zorgen dat er geen sprake is van ongeautoriseerde toegang tot dit dataverzamelingsinstrument (bv. door gebruik van een naamlijst van a priori toegangsbevoegde personen?, door een beperktere toegang te voorzien eens de gegevens effectief zijn ingezameld?,…).

2.4 Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid

2.4.1 Bevoegdheid van het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid

De Privacycommissie beoordeelde de bevoegdheidskwestie tussen het Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid, afdeling Gezondheid en de Vlaamse Toezichtcommissie voor het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer in het geval een voorontwerp van decreet een verwerking van gezondheidsgegevens voorziet. Aanleiding voor deze denkoefening was het voorontwerp van Vlaams Decreet houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin welke een verwerking van gezondheidsgegevens voorzag.

In een eerder advies (nr. 02/2016) omtrent dit voorontwerp stelde de Privacycommissie dat, aangezien het voorontwerp van decreet zelf naliet te bepalen over welke gezondheidsgegevens het precies ging, de proportionaliteitsbeoordeling over de te verwerken persoonsgegevens diende te gebeuren door “de toezichthouder met machtigingsbevoegdheid”, zonder echter te specificeren of het hiermee doelde op de “federale” toezichthouder (i.c. het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid, afdeling Gezondheid), dan wel op de “regionale” toezichthouder (i.c. de Vlaamse Toezichtcommissie).

Op grond van een analyse van het geldend wettelijk kader (zowel federale als deelstatelijke wetgeving), adviezen van de Privacycommissie zelf, adviezen van de Raad van State en arresten van het Grondwettelijk Hof, komt de Privacycommissie tot het besluit dat, in dit geval, het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid, afdeling Gezondheid, de toezichthouder met machtigingsbevoegdheid is en niet de Vlaamse Toezichtcommissie.

Volgens deze analyse:

  • kan enkel de federale wetgever bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven kan worden beperkt;
  • kan enkel een sectoraal comité binnen de Privacycommissie de bevoegdheid hebben om zich uit te spreken over de aanvragen tot de verwerking of mededeling van gegevens waarvoor de federale wetgever een bijzondere regelgeving heeft gemaakt;
  • hebben de regionale toezichthouders op grond van de eigen regionale wetgeving enkel een residuaire machtigingsbevoegdheid. Aangezien de regionale wetgevers zelf hebben geopteerd voor een residuaire opstelling van de regionale toezichthouders, is er eigenlijk geen sprake van enige bevoegdheidskwestie. Gelet op het feit dat de elektronische mededeling van persoonsgegevens die de gezondheid betreffen op grond van federale regelgeving reeds onderworpen is aan een principiële machtiging van de afdeling Gezondheid van het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid, is er bijgevolg geen machtiging vereist vanwege de regionale toezichthouders voor diezelfde mededeling;
  • kan er worden betwijfeld of voor de afwijking van die actuele regeling inzake bevoegdheidsverdeling aan het in artikel 10 van de bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vervatte vereiste van marginale weerslag op de federale bevoegdheid is voldaan;
  • erkende de Raad van State reeds dat de bevoegdheid tot machtiging van gegevens weliswaar door een decreet aan de bevoegdheid van een federaal comité kan worden toegevoegd, maar door een decreet niet aan de bevoegdheid van een federaal comité kan worden onttrokken;
  • is het hoe dan ook noodzakelijk dat één toezichthouder de gehele situatie kan beoordelen, zelfs indien er sprake zou kunnen zijn van “concurrerende” machtigingsbevoegdheden op dezelfde gezondheidsgegevensstroom, en dat dit dan, gelet op zijn principiële bevoegdheid, het “federale” Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid moet zijn;
  • erkende de Raad van State ten slotte reeds de machtigingsbevoegdheid van de afdeling Gezondheid van het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid, ook al gebeurde de gegevensverwerking in het kader van regionale bevoegdheden.
Vorige pagina Volgende pagina
Terug naar boven